jaar 2.5 Goed voorbeeld

      

 Gisteren was een hele mooie dag voor vliegeren. Het is ook weer echt Nederland de afgelopen tijd. Eerst nog nachtvorst, dan temperaturen boven de 25 graden en daarna weer een herfstachtig landschap met koude wind. Maar met het vale zonnetje erbij en een dikke jas is het ideaal vlieger weer. Kim en Thijs kwamen bij ons logeren. Het primair onderwijs heeft dit jaar 2 weken mei vakantie en als ouder die niet in het onderwijs werkt, moet  je dan op zoek naar oplossingen om je kroost onder te brengen. Laten we eerlijk zijn, eigenlijk is dat een rare situatie. Martina had twee vliegers voor de logé’s gekocht en voor Chris een Nijntje vlieger gemaakt. Een zogenaamde Slee-vlieger. Bij de ontwikkeling van het programma Natuur en Techniek onderbouw een paar jaar geleden hadden we een onderwerp krachten verzonnen met een onderdeel vliegeren erin. Aan een vlieger kun je veel onderzoeken op het gebied van krachten en als prestatie hadden we een bedacht om ze een vlieger te laten maken, die dan ook echt moest vliegeren natuurlijk. Jarenlang heb ik snel dalende wapperende dichtslaande vliegers de lucht in zien gaan en even zo hard weer naar beneden komen, dat ik het vertrouwen in dit design aan het kwijt raken was. Maar tijdens deze vliger actie van gisteren is het vertrouwen volledig terug. Sterker nog: Ik kan ze nu aantoonbaar met foto’s laten zien van mijn zoon van 2 die met een zelfgemaakte vlieger aan het vliegeren is. Dus als het de leerlingen niet lukt zij op competentie niveau onder een twee jarige zitten. Dat zal ze wel een uitdaging geven.

Als Chris Nijntje ziet ergens gebeurd er altijd wat met hem. Zijn Nijntjes in bed zijn onderwerp van gesprekken en fantasieën, een Nijntje tas wordt door hem beschreven, als we langs een huis lopen met kinderspeelgoed, blijft hij even staan om te vertellen dat die kindjes ook Nijntje hebben. Je kan je dus voorstellen dat een vlieger al spannend is, maar dat een vlieger waar Nijntje op staat, nog leuker is. uiteraard is hij de techniek van het vliegeren nog niet machtig. Dus laat Martina de vlieger op, geeft hem aan Chris en die loopt hard lachend er mee weg. Super samenwerking. Een paar aanwijzingen volgde hij ook op, dat was wel erg knap. De neiging van Chris was om in de richting te lopen waar de vlieger hem naar toe leidde. Maar zoals ervaren vliegeraars weten, het touwtje moet strak staan, dus tegenkracht. En om de vlieger even wat hoogte te laten winnen kun je achteruitlopen en aan het touwtje trekken. Twee keer voordoen en meneer rukte flink aan het touw.

de competentie vliegeren is trouwens moeilijker uit te leggen dan ik dacht. Voordoen is makkelijk, maar leg maar eens de nuances uit van het vliegeren. Bij hoeveel wind trek je aan het touwtje, hoe stuur je de vlieger en hoe zorg je er voor dat je niet overstuurd, hoe voel je de wind aan, hoe schat je de snelheden in… De logeerkinderen hadden nog nooit gevliegerd en intuïtief kom je een heel eind. Maar de gekochte vliegers dwarrelden nogal. Dus opstijgen was al lastig, vaak ging de neus ineens naar beneden en storte hij ter aarde, maar ook boven in de lucht vertoonde hij rare kuren. Kuren, die ik wel aardig de baas kon. Subtiele bewegingen, beetje sturen, beetje laveren, beetje strakker, even rennen, grote bocht, lijn uitrollen, niet teveel, even weer strak trekken… Allemaal nuances van bewegingen en hoe leg je dat uit!? Veel gebeurt op gevoel en het gaat zo snel dat een woordverslag al snel achterhaald is. Maar de belangrijkste competentie is doorzettingsvermogen, of misschien nog belangrijker reflectie, maar daar heb je weinig aan zonder doorzettingsvermogen. Vliegeren moet je gewoon heel vaak doen. Da’s net als fietsen of skeeleren of Command & Conquer spelen. Je gaat een aantal keer (virtueel) op je smoel om van daaruit andere acties te ventilleren. Dat is poefondervindelijk leren. En als je vast loopt, zoek je naar een voorbeeld om daar verbeteringen te ontdekken. Op een studiedag over motivatie kwam naar voren dat leerlingen vertrouwen nodig hebben om te leren, meer nog dan vakmanschap. En op de eerste plaats komen dan ouders om de hoek, veel eerder nog dan leraren of andere voorbeelden. Dat verbaasde me niks. Al jarenlang probeer ik kinderen wat sociale vaardigheden aan te leren, of minimaal wat meer inzicht te geven in een ander mens, empathie gaat al weer ver. Ik kom erg vaak van een koude kermis thuis kan ik je zeggen. En nog frustrender is als het dan eindelijk gelukt is om iemand te bereiken en de volgende dag de boodschap komt: “Mijn vader zegt dat ik wel mag slaan.” Vliegeren als doel is niet zo belangrijk. De competenties die erbij horen zijn dat echter wel. Hoe moeilijker en ingewikkelder het te lerene is, des te meer voorbeelden zal je moeten zoeken in de vorm van boeken, internet, vakmensen enz. Dat vraagt om een brede kijk op de samenleving en vooral een open blik. Een blik waarin je durft te kijken naar verschillen, om daaruit je keuzes te maken.

jaar 2.2 Als je niks kan, kan je in ieder geval nog reflecteren

Tegenwoordig ligt de focus in het onderwijs veel meer op of leerlingen terug kunnen kijken op hun eigen proces, dan op of ze iets echt kunnen. Competenties bij leerlingen zijn enorm belangrijk, tenminste zo staat het in vele beleidsplannen op scholen en de overheid. In het MBO is er sprake van Competentiegericht onderwijs, een andere manier van leerlingen benaderen. Havisten competent gaat op dezelfde manier oplossingen zoeken voor de problemen die veel scholen hebben met die groep. In het ideale plaatje leren leerlingen niet alleen te handelen, te doen, maar vooral ook om terug te kijken wat ze gedaan hebben. Dat maakt dat ze de volgende stap kunnen zetten, namelijk verbetering van wat ze al kunnen. Maar in de praktijk zitten daar nogal wat haken en ogen aan. Reflectie is een abstract begrip voor velen, zelfs voor docenten. Veel professionals zijn zelf niet in staat om te reflecteren en waarderen een gebrek aan reflectie aan een gebrek aan inzet. Leerlingen die niet reflecteren of alleen maar opschrijven: “ging goed” zijn leerlingen die dus niet willen leren, geen motivatie hebben en na moeten gaan denken over een andere opleiding. Het probleem motivatie en de competentie reflectie hebben geen direct verband, maar incompetentie en de vinger naar anderen wijzen wel.

Een ander veel voorkomend probleem is dat leerlingen in het diepe worden gegooid, zonder dat ze eerst natte tenen kunnen halen. Onderwijs bestaat volgens velen uit uitproberen, doen, meemaken, snel, leuk, aantrekkelijk, bijzonder, anders, vernieuwend. Het grote risico is dat geen enkele professional dit kan realiseren en maakt dan de keus om de leerling het lekker zelf uit te laten zoeken. Dus competenties aanleren betekent dan door ervaring opdoen stappen maken in je leven. Maar zonder coaching is dat niks. Als er iets is dat ik in de afgelopen jaren goed heb ontwikkeld heb is wel dat het voor leerlingen duidelijk moet zijn binnen welke kaders er gewerkt moet worden. En koppel daar dan een continue terugkoppeling op kwaliteit aan, dan heb je volgens mij een leuke les. Maar tijd voor coaching moet er zijn. Tijd en aandacht, echte aandacht wel te verstaan.

In de onderbouw heb ik samen met een toenmalige collega een methode geschreven en verzameld waarbij het uitgangspunt is dat leerlingen niet uit duffe boekjes, duffe dingen moeten doen, maar dat onderwerpen praktisch aangeboden worden en afgesloten worden met een prestatie die meetbaar en het liefst ook bruikbaar is. Voor de onderbouw is doen en meemaken bij een vak als Natuur en Techniek (zeg maar natuurkunde en techniek bij elkaar gevoegd) erg belangrijk. De methode heeft als kern als het een kleine instructie waarna de leerlingen aan de slag gaan. Aan het eind is er een tastbaar product en de vraag wordt gesteld of zijzelf er tevreden mee zijn, wat ze er aan zouden gaan verbeteren en ze krijgen de opdracht om naar andere werkstukken te kijken. Omdat de meeste leerlingen lange verhalen schrijven erg saai vinden, zijn de formulieren kort en duidelijk en wordt er veel mondeling toegelicht.

Ik geef al een paar jaar geen les meer in de onderbouw. Begin dit jaar wilde ik eens weten wat er over was van de methode. Het viel me op dat veel van de instructie weg was. “Leerlingen willen toch niet luisteren” was het argument, niet erg sluitend natuurlijk. In veel gevallen moesten leerlingen zelf uitvinden hoe iets werkte, hoe iets moest. Je kan dan reflecteren tot je een ons weegt, maar als je niet weet hoe het moet heeft dat weinig zin.

In de bovenbouw kun je ditzelfde ook terugvinden. Het onderwijs is dan misschien wat minder speels en serieuzer, maar de verkeerde interpretatie van competentie gericht onderwijs wordt door veel middelmatige docenten toegepast. De luie methode is namelijk dat je zegt aan competenties te werken, geen moeite doet om het uit te leggen hoe het werkt, niet vragen om terugkoppeling en het cirkeltje rond maakt door te zeggen dat het aan de motivatie van de leerling ligt. Ik denk dat het op het mbo niet anders is.

Het leuke aan kleine kinderen is dat die ook gewoon dingen doen, dat doet Chris tenminste meestal. De “nee” fase valt samen met de “papagaaien” fase, wat betekent dat hij graag afkijkt hoe iets moet om het daarna zelf te doen. En natuurlijk is elk voorstel “nee”. Maar hij vindt het bere interessant hoe alles werkt, of hoe iets moet, of wanneer je iets doet dat papa of mama heel goed vinden. Er zitten zoveel nuances in wat wij als kwaliteit oordelen en wat voor hem van belang is. Laatst wilde ik memory met hem spelen, maar wij hebben geen memory spel. Dus had ik een kwartet, waar een beetje dezelfde plaatjes opstaan, wat omgetoverd. Ik wilde de plaatjes omdraaien, één voor één, maar Chris had andere ideeën daarover. Hij vond alle plaatjes “heel mooi” en zei alle woorden die bij de plaatjes hoorden wel 20 keer na. Wat zijn “nee” fase enorm zou hebben getriggerd was als ik door geduwd had en per se memory met een wilde blijven spelen. Uiteindelijk is het een soort combinatie geworden van vragen stellen (welk diertje is dat dan?), zijn antwoorden daarop (mooie vis) en samen zoeken naar de andere mooie vis. Aan het eind leek het wel veel op memory. Reflectie is nog niet echt mogelijk bij twee jarige. Feedback geven natuurlijk wel, het liefst zo positief mogelijk. Maar waar ik gewend ben om kwaliteitseisen te stellen, doe ik dat bij mijn eigen zoon natuurlijk ook. Dus moeten de kaartjes recht liggen, mag je maar een kaartje tegelijk vastpakken, moet er wel antwoord komen op de vraag, en moet Chris ook nog eens op zijn stoel blijven zitten. Hij kan dat prima aan. Maar ik ben er ook bewust van die reacties van leerlingen die ik regelmatig terugkrijg: “ bij jou is het nooit goed” en ergens hebben ze daarin gelijk. Ikzelf zal de competentie moeten ontwikkelen om in het woud van bomen het bloemetje aan te kunnen wijzen. Het benoemen van de goede dingen, zonder ook alle niet zo goede dingen te noemen, geeft ruimte in een leerproces. Ik denk dat ik niet zo eisend hoef te zijn tegen een twee jarige.

Feit blijft wel dat opvoeden op elke leeftijd veel hetzelfde, maar ook specifieke dingen heeft. Terugkijken of reflecteren is iets dat je op latere leeftijd pas kan leren. Iets vinden van je gedrag kan al veel eerder. Chris is nu nog gewoon erg basaal georiënteerd op zijn eigen gevoel. Als hij het leuk vindt, dan lacht hij en is hij vrolijk. En als hij het gevoel krijgt dat hij mogelijk beperkt zou gaan worden in zijn ideeën, dan begint hij alvast te mopperen en huilen. Dat is preventieve feedback, voor het geval dat. Natuurlijk trekken we ons daar niet echt iets van aan en zal het ook wel weer minder worden. Ben benieuwd wanneer de fase komt dat hij in kan zien dat je soms ook dingen moet doen die niet altijd maar leuk zijn, want zijn leven is tot nu toe één groot feest geweest.